Bron: | Tresoar |
Datering: | 1733 |
EEN AFDRUK BESTELLEN VAN DEZE KAART? KLIK HIER Rond 1730 zorgde een klein diertje, de paalworm, voor grote problemen bij de kustverdediging van Nederland. Door onbekende oorzaak was het de populatie explosief gegroeid en dat leidde tot ernstige aantasting van de houten paalwerken die de Nederlandse dijken beschermden tegen afkalving. In Friesland waren vooral de paalwerken bij Zurich en tussen Stavoren en Hindeloopen er slecht aan toe. Deskundigen hielden er serieus rekening mee dat de dijken dáár het bij de eerstvolgende stormvloed zouden begeven. Op 4 maart 1732 bespraken Gedeputeerde Staten een rapport van D.S. Martena van Burmania, waarin verslag werd gedaan van de kritieke toestand van de dijk bij Stavoren. Het rapport werd met grote spoed voorgelegd aan Provinciale Staten. Daar maakte het zo’n indruk dat men onmiddellijk besloot dat er een binnendijk moest worden aangelegd, om te voorkomen dat bij een dijkdoorbraak de hele Friese zuidwesthoek zou overstromen. Twee leden van Gedeputeerde Staten, Johan Vegelin van Claerbergen en Gosewijn Theodoor baron van Coehoorn, kregen opdracht om één en ander technisch en financieel uit te werken. Op 5 augustus presenteerden zijn hun plan. Het voorgestelde tracé liep van de slaperdijk van het Workumer Nieuwland via de natuurlijke hoogte bij Koudum naar de Galamadammen, en van daar naar de hogere gronden bij Hemelum. Er was ook gekeken naar een kortere (en dus goedkopere) dijk van Molkwerum, via Warns naar Laaksum, maar met dat tracé zou voor een aanzienlijk deel van de verzwakte Zuiderzeedijk nóg geen ‘backup’ gerealiseerd worden. Het plan voorzag in een relatief lage dijk, met een hoogte die variëerde van 6 tot 8 voet (ca. 1.80 tot 2.40 m). Door de zeer flauwe helling (1:10 of kleiner) was niettemin sprake van een fors dijklichaam. Na zetting van de ondergrond en de dijk zelf zou die uiteindelijk maximaal 5 voet boven het maaiveld liggen. De aanleg van de dijk zou volledig bekostigd worden door de provincie, die ook het beheer en onderhoud voor haar rekening nam. De geringe hoogte van de dijk hield verband met de belangen van het gebied dat buiten de slaperdijk kwam te liggen. Het zeewater moest er overheen kunnen lopen. De extra flauwe taluds moesten er voor zorgen dat de dijk ook in die omstandigheden niet door zou breken. Voor de afwatering van het binnendijkse gebied adviseerden de plannenmakers “een ruime zijl in’t vaste land” bij Galamadammen, een vallaat of valdeur in de Koudumer Vaart en een duiker in de Oude Vaart (die liep tussen de Oude Karre en de Morra). Op de kaart van de grietenij Hemelumer Oldeferd en Noordwolde in de atlas van Schotanus van 1718 is de situatie van destijds prachtig te zien. Het plan werd 9 augustus vastgesteld door de Staten. Omdat men wilde dat de dijk vóór de winter klaar zou zijn, werd besloten dat de hulp van het leger ingeroepen zou worden. Van Claerbergen en Van Coehoorn meldden zich persoonlijk bij de pas 21-jarige (en een jaar eerder aangetreden) Friese stadhouder Willem IV. Die zegde uitgebreide hulp toe. Vanuit Leeuwarden vertrok het 2e bataljon van Oranje met 19 trekschuiten naar Workum. Van daar ging het verder te voet naar Koudum, waar ze 18 augustus aankwamen en hun kampement opsloegen. Een week later volgde het regiment van Schwartzenberg uit Kampen en 28 augustus arriveerde het 1e bataljon uit Groningen. Met de komst van het regiment van Vegelin uit Deventer op 30 augustus was de invasie compleet: in verschillende tentenkampen rond Koudum verbleven toen zo’n 1000 soldaten. Dat was de helft van het totale aantal arbeidskrachten waarmee aan de klus begonnen werd. De bekende Friese waterstaatkundige Willem Loré kreeg de leiding over de werkzaamheden. Loré was ook nauw betrokken geweest bij het ontwerp. Het bewijs daarvoor is deze kaart uit 1732 met het ontworpen tracé en 5 dijkprofielen, die mede door Loré ondertekend is. De zeer flauwe helling van de dijk was zijn handelsmerk’ en een ontwerpprincipe waarmee hij een belangrijke vernieuwing in de dijkenbouw introduceerde. Ontwerper en uitvoerder van de sluis bij Galamadammen en de andere twee doorlaten in de dijk was Claes Bockes Balck. Met hem had Loré al eerder nauw samengewerkt. Balck was stadstimmerman in Leeuwarden, waar hij bijvoorbeeld in 1715 de leiding had over de bouw van het stadhuis en in 1727 het orgel van de Jacobijnerkerk aftimmerde. Hij was niet in dienst van het stadsbestuur maar feitelijk een ‘ZZP-er’ die vrij was om ook elders klussen aan te nemen. In 1729 hadden Balck en Loré ook al nauw samengewerkt bij het ontwerp en de realisering van de afsluitdijk in het Dokkumer Diep bij Engwierum. De imposante schut- en spuisluis in die dijk werd ontworpen en uitgevoerd door Balck. Vegelin van Claerbergen en Van Coehoorn hielden ter plaatse toezicht op het werk. Ze deden dat vanuit het herenhuis op de Galamadammen, waar ze van 15 augustus tot 11 december woonden (!) en kantoor hielden. Het werk verliep voorspoedig: al op 14 oktober rapporteerden ze dat de dijk de week daarna klaar zou zijn en dat de inzet van de soldaten kon worden afgebouwd. De regimenten uit Kampen en Deventer vertrokken 24 oktober, 5 dagen later gevolgd door een deel van de bataljons uit Leeuwarden en Groningen. Zes compagnieën bleven tot 14 november in het kampement bij Koudum. Overigens keerden niet alle soldaten terug naar hun vaste standplaats. Met de winter in aantocht werd de dreiging van een doorbraak van de Zuiderzeedijk alleen maar groter. Om in dat geval snel hulp te kunnen bieden, werden twee compagnieën van Oranje en twee van Schwartzenberg de hele winter in Stavoren gestationeerd, en twee compagnieën van Vegelin in Sloten. Op 1 december, Iets meer dan drie maanden na de aanbesteding (!), was de bijna zes kilometer lange dijk helemaal klaar. De beide toezichthouders toonden zich logischerwijs zeer tevreden met het werk van Loré. Hij werd daarvoor beloond met een salarisverhoging van fl. 200. Hun eigen, eenmalige (en zelf toegekende?) bonus bestond uit een stuk zilver ter waarde van 100 dukatons (fl. 315). De hier getoonde kaart is van de hand van landmeter C. Tadema en tekenaar Pieter Idserts Portier en hoort bij een rapport over de dijkaanleg dat in maart 1733 in de Staten werd besproken. De kaart toont alleen het deel van de dijk tussen Koudum en Hemelum. Een jaar na de Koudumer slaperdijk werd bij Zurich, waar de toestand van de zeewering ook kritiek was, ook een nieuwe dijk gerealiseerd. Ook daar speelde Willem Loré een centrale rol. Anders dan de Koudumer slaperdijk ging het bij Zurich om een dijk die de functie van de oude dijk overnam en dus de primaire zeewering werd. Voor meer informatie over de dijk bij Zurich en voor de prachtige kaart die Pieter Idserts Portier daarvan maakte: klik hier. Bronnen: Binnendiken en Slieperdyken yn Fryslân (K.A. Rienks en G.L. Walther, 1954) De Dijk op Hoogte (H. de Raad, 1993) | |