Bron: | Tresoar |
Datering: | 1834 |
De volledige titel van deze kaart luidt: “Veendistrikt onder Ter Idzerd en een gedeelte van Houtwoude in de Grietenij Weststellingwerf, Provincie Vriesland”. De oorspronkelijke kaart is in 1833/1834 gemaakt door P.J. de Visser, “geauthoriseerd Meter” en was onderdeel van de onderbouwing voor een plan om de veenafgravingen in het gebied uit te breiden. Die kaart werd 10 jaar later ‘hergebruikt’: links op de kaart is te lezen dat hij hoort “bij het ontwerp of bestek tot eene ompoldering, ingediend door het Grietenij Bestuur van Weststellingwerf bij missive van den 28e Mei 1844”. Als toelichting op dat ontwerp zijn op de oorspronkelijke kaart hier en daar bescheiden aanvullingen getekend en geschreven. Zo geven de letters A t/m L de grens aan van het te bemalen gebied en zijn langs de Slingerweg bijvoorbeeld de locaties aangeduid voor “kleine pompen”, “pompen” en “groote pompen”. Al sinds ongeveer 1550 werd er in Friesland veen afgegraven. Heel lang gebeurde dat op basis van lokale, ad hoc afspraken. Maar vanwege de gevolgen voor de waterhuishouding, het landschap, de agrarische sector en, last but not least, de belastingopbrengsten ontstond begin negentiende eeuw behoefte aan een meer uniforme regelgeving voor de verveningen. Zo kwam er in 1819 een Koninklijk Besluit betreffende verveeningen in het algemeen en in 1822 een Koninklijk Besluit omtrent de lage verveeningen in Friesland. Klachten van veenbazen over de onwerkbaarheid van de nieuwe regels leidden in 1823 tot een onderzoek door Staatsraad De la Coste naar de verveningen in Friesland. Dat onderzoek resulteerde in Bepalingen en Voorzorgen voor bestaande verveningen, die per gemeente verschilden. In hetzelfde jaar werd ook nog een reglement vastgesteld op de invordering van de slikgelden-contributie en de armengelden. Mede op basis van deze kaart, met daarop de uitgebreide toelichting, besloot het provinciaal bestuur dat aan alle regels was voldaan. In 1836 werd gestart met de (verdere) vervening van het gebied ten noorden van Ter Idzard. De gevolgen voor het landschap zijn mooi te zien op de kaart van Weststellingwerf van Eekhoff uit 1850 (klik hier). Zo’n 10 jaar en veel praktijkervaring later concludeerden Provinciale Staten dat de versnipperde regelgeving omtrent de verveningen onvoldoende garanties bood om het algemeen belang zeker te kunnen stellen. Daarbij ging het vooral om de bepaling en inning van de “contributiën” die de verveners moesten betalen. Die heffingen waren bedoeld om technische maatregelen te kunnen bekostigen (bepoldering, indijking, droogmaking etc.), maar ook ter “bestrijding van de financiele nadeelen, welke uit de verveeningen ontstaan, door toevoer en vermeerdering van behoeftige bevolking…”. In 1849 werd daarom een volledig vernieuwd provinciaal “Reglement op de lage verveeningen” vastgesteld. Op de kaart ontbreekt een legenda, maar de “Explicatien en Aanmerkingen” bieden een schat aan informatie. De tekst van die uitgebreide toelichting hebben we verderop integraal weergegeven. We pikken er een paar zaken uit. De lichtbruine kleur met een iets donkerder rand lijkt op het eerste oog misschien een vochtvlek. In werkelijkheid wordt er heel precies de veengrond mee aangeduid. Alles daarbuiten, wat niet met een kleur is aangeduid, is zandgrond. Bouwgrond, heide, bomen en bos zijn aangegeven met verschillende ‘arceringen’ in grijs. De meanderende Tsjonger, de gegraven waterwegen en de jongste veenafgravingen zijn blauw. Met een daarvan lastig te onderscheiden “groenagtig blauwe kleur” zijn de oudere verveningen aangegeven. De dikte van het veenpakket is aangegeven in ellen (1 el is 69,4 cm) en palmen (1 palm = ca. 9,6 cm). De afstand tussen de metingen is over het algemeen 50 ellen, en “bij het min belangrijke” 100 ellen. Het gebied ligt lager dan de zuid-, oost- en noordwaarts gelegen delen van Weststellingwerf, maar de afwatering in westelijke richting was (in de zomer) meestal voldoende. “Het veen bestaat genoegzaam geheel uit darri van een zware en zeer zuirre zoort” en de vruchtbaarheid liet te wensen over. Maar “ten zuiden van de Slingerweg is het land beter en wordt ook met meer zorg behandelt”. De conclusie is “dat de vervening van dit distrikt niet gevaarlijk of nadelig voor naast en omgelegen streken kan worden, daar het van hogere zandgronden is omgeven, en ook ten zuiden door zandgrond ver van de straatweg is verwijdert”. De volledige tekst van de Explicatien en Aanmerkingen (voor zover leesbaar) luidt als volgt: Ingevolge het voorgeschreevene bij Resolutie van hun Edel Groot Achtbare de Gedeputeerde Staten van Vriesland van den 19 junij 1823 no. 3 zijn alhier, benevens de Veengronden en het vroeger en later daarin reeds aangeslotene en verveende, de naastgelegen landen en het omgelegene met de passagien te water en te lande, zomer en polderdijken, huisen en molens ingebragt; met bijzondere onderscheiding der bouwgronden, heide, bomen en bosschen; en het water blauw, de dijken groen, de veengrond ligt bruin en de rijwegen geel gekleurd doch de zandgronden, daar alles buiten het veen zandgrond is, met geen bijzondere kontour aangeweezen; en aan het vanouds vergravene is, ter onderscheiding met het nieuwer verveende, een groenagtig blauwe kleur gegeven. De diepte tot welke het veen legt, is in ellen en palmen gesteld, gerekend van de greidekorst tot op het onderleggend zand, en wel algemeen op onderlingen afstanden van 50 ellen; alleen is het zulks bij het min belangrijke, op den afstand van 100 ellen aangetekend. De boven of vrugtbare grond, die niet met veen kan worden gemengd en alzo tot wederaanvulling in het uitgeveende, of het aanleggen van Zetlanden moet dienen, moet van de aangewezene diepten worden afgetrokken, en is hier in het algemeen gemiddeld 3 palm hoog en ook wel 4. Het terrein der veengronden is wel laag in vergelijking met de zuid, oost en noordwaarts gelegen streken, doch van gematigde hoogte naar evenredigheid van de meer naar zee gelegene gedeelten van Weststellingwerf, zodat het meestal des zomers voldoende kan afwateren, nogtans over het algemeen weinig vrugtbaar, bestaande de bovengrond uit een niet zeer vaste gemengde plantaarde, de lage zandgronden zijn vaak iets vrugtbaarder als minder konden (?) met gemengde plantaarde afgedekt, doch de hogere, die algemeen boven het hoge winterwater leggen zijn schraal van produkt in grasgewas en ongedekt met aarde, het hout schiet (?) er nogtans meest redelijk goed op en de bomen worden er zelfs op onderscheide plaatsen en tieren er goed. ten zuiden de slingerweg is het land beter en wordt ook met meer zorg behandelt (?), als meest tot weide geschikt. Het veen bestaat genoegzaam geheel uit darri van een zware en zeer zuirre zoort, (…) in de diepere gedeelten van onder meer of min met zand gemengd. Uit het plan kan … genoegzaam geblijken dat de vervening van dit distrikt niet gevaarlijk of nadelig voor naast en omgelegen streken kan worden, daar het van hogere zandgronden is omgeven, en ook ten zuiden door zandgrond ver van de straatweg is verwijdert. | |