Kaart van Arnhem met onderverdeling in buurten


Home | Kaarten | Stadsplattegronden overig | Kaart van Arnhem met onderverdeling in buurten
Kaart van Arnhem met onderverdeling in buurten
Datering: ca. 1890
Bron: Gelders Archief

EEN REPRODUCTIE VAN DEZE KAART BESTELLEN? KLIK HIER!

Arnhem eind negentiende eeuw
Deze oude plattegrond van Arnhem geeft een mooi beeld van de stad aan het eind van de negentiende eeuw.
Op de kaart is met verschillende kleuren de “Indeeling der Buurten overeenkomstig Raadsbesluit van 24 November 1888” aangegeven. De acht buurten zijn genummerd en hebben, althans op deze kaart, geen naam. De...

EEN REPRODUCTIE VAN DEZE KAART BESTELLEN? KLIK HIER!

Arnhem eind negentiende eeuw
Deze oude plattegrond van Arnhem geeft een mooi beeld van de stad aan het eind van de negentiende eeuw.
Op de kaart is met verschillende kleuren de “Indeeling der Buurten overeenkomstig Raadsbesluit van 24 November 1888” aangegeven. De acht buurten zijn genummerd en hebben, althans op deze kaart, geen naam. De wegen en straten die de begrenzing van de buurten vormen zijn ongekleurd. Daardoor zijn ook de aan elkaar grenzende en met dezelfde kleur aangeduide buurten 4, 5 en 7 van elkaar te onderscheiden.
 
Schat aan informatie
De overlay van de kaart in Google Maps heeft linksboven een opvallende vervorming. Zelfs door de kaart te vervormen is hij hier niet exact op de huidige situatie te projecteren. Dat duidt er op dat het betreffende deel van de stad (destijds vrij nieuw en nog grotendeels leeg) nogal onnauwkeurig in kaart is gebracht.
Voor de rest verdient de maker van de kaart een groot compliment: hij (of zij) heeft een kaart weten te maken waarop een schat aan informatie te vinden is en die desondanks zeer overzichtelijk is en heel ‘rustig’ oogt.
 
Op de kaart worden door middel van nummers bijna 100 (!)  openbare en bijzondere gebouwen aangeduid, en met letters een dertiental scholen. De Rooms Katholieke scholen staan niet in het scholenlijstje, maar zijn wel op de kaart getekend en daar aangeduid met R.C. School. Waar de ruimte het toeliet kregen ook andere gebouwen, bedrijven en elementen een ‘tekstlabel’ op de kaart zelf. Verder staan (uiteraard) de staatnamen op de kaart, zijn de routes van de Arnhemse Paardentram en de Ooster Stoomtram ingetekend en zijn de rooilijnen aangegeven (in de legenda aangeduid als ‘Voorkant van het bebouwde gedeelte der Stad’).   
 
Uit de lijst met 97 openbare en bijzondere gebouwen pikken we er een paar die vanwege hun opvallende of curieuze naam onze nieuwsgierigheid wekken.
 
Bestedelingenhuis ‘Insula Dei’
Nummer 20 is Bestedelingenhuis ‘Insula Dei’, gelegen aan de noordkant van het Walburgsplein (en aan de achterzijde uitkijkend op het Huis van Burgerlijke en Militaire Verzekering, ook al zo’n een intrigerende naam). Insula Dei was in 1863 geopend als een soort dependance van een kloosterverzorgingshuis op  landgoed Rennen Enk, dat werd ‘gerund’ door de Zusters van Liefde. Hulpbehoevenden die door de diaconie werden ‘uitbesteed’ (de ‘bestedelingen’) konden er kost en inwoning en/of (andere) zorg krijgen. De naam Insula Dei leeft nog steeds voort in het gelijknamige woonzorgcentrum op landgoed Rennen Enk.
 
Passantenhuis
Tussen de Velper(poorts)langstraat en de Bovenbeekstraat zat het Politie Bureau en Passantenhuis (nr. 32). De eerste associatie bij ‘passantenhuis’ in combinatie met ‘politiebureau’ is wellicht dat het een mooi ouderwets woord is voor een cellencomplex waar arrestanten tijdelijk konden verblijven. Dat was niet de hoofdfunctie, maar het Passantenhuis werd wel degelijk ook dáár voor gebruikt, hetgeen blijkt uit het volgende berichtje in de rubriek Gemengd Nieuws in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 15 november 1886:

De eigenlijke functie van het ‘passantenhuis’ was een militaire. Het diende als tijdelijk onderkomen voor soldaten die onderweg waren, het huisvestte een ‘Bureau van Inkwartiering’ en soldaten die afzwaaiden moesten er hun uitrusting inleveren. Dat er sprake was van samenwerking met de politie blijkt ook uit een vacature in de Arnhemsche Courant van 5-12-1906 voor een ‘Biljetteermeester, Opzichter van het Passantenhuis, Commissaris der militaire transporten, teven belast met de functiën van Magazijnmeester bij de politie’.  
Tot 1869 zat het Passantenhuis aan de Trans. In dat jaar verhuisde het naar het verlaten Protestants Bestedelingenhuis aan het Velperplein. Zes jaar later zat ‘het Nieuwe Passantenhuis aan de Bovenbeek, wijk E, No. 82, naast het Politiebureau’ (Arnhemsche Courant van 26-6-1875).
 
In 1929 kreeg het Passantenhuis nog een extra functie, die perfect bij de naam aansloot. Op initiatief van J.S. Blom werd de zolder van het gebouw ingericht als ‘Jeugdhuis’, bedoeld om ‘doortrekkende vacantiereizigers, leden van jeugdverenigingen een gelegenheid tot overnachten te verschaffen’. Het bericht in de Arnhemsche Courant van 4-4-1929 vervolgt met: ‘Daar is plaats voor tien kribben. Door het gemeentebestuur zullen dekens en kribben worden verschaft’.
 
Fröbelschool
Een andere intrigerende naam in de lijst met openbare en bijzondere gebouwen is nummer 38, de Fröbelschool op de hoek van de Kerkstraat en de Broerenstraat. Fröbelscholen waren de voorlopers van de latere kleuterscholen. De naam verwijst naar Duitse pedagoog Friedrich Fröbel (1782-1852). Volgens Fröbel was papiervouwen een uitstekende methode om de kleuters te laten kennismaken met abstracte structuren. Driedimensionale lichamen als de bol, de kubus en de cilinder zouden de ontwikkeling van het kind stimuleren. Zijn ideeën resulteerden in de eerste blokkendozen.
Van Fröbels naam is het werkwoord fröbelen afgeleid, waarmee (vaak licht denigrerend) ‘vrijblijvend creatief bezig zijn’ of ‘knutselen’ bedoeld wordt. Zeker tot in de jaren ’60 van de vorige eeuw werd in Nederland de naam ‘fröbelschool’ gebruikt om een kleuterschool aan te duiden.
 
De Arnhemse Fröbelschool werd in of vlak na 1870 opgericht. Eind 1878 werd aangekondigd dat de school ‘wegens gebrek aan deelneming’ in mei gesloten zou worden gesloten. Die aankondiging riep wel het nodige verzet op, maar het is niet duidelijk of dat het voortbestaan van de Fröbelschool nog heeft gerekt. In elk geval was er in september 1890 géén Fröbelschool meer in Arnhem. De Arnhemsche Courant berichtte 9 september van dat jaar: ‘Met November a.s. zal mejuffrouw Grundlehner weder zulk eene instelling vestigen in het thans ontruimde gebouw van het voormalig postkantoor’. Dat is de plek waar op deze kaart de Fröbelschool is aangegeven (destijds Kippenmarkt 2). Later verhuisde de Fröbelschool naar de Parkstraat.
 
Militaire Bakkerij
Klarendal, rechtsboven op de kaart, ontstond vanaf 1830 als eerste uitbreiding van de stad buiten de vestingwerken, waar zich de allerarmsten vestigden. De vaak erbarmelijke leefomstandigheden waren rond 1860 aanleiding voor een eerste vorm van ‘stadsvernieuwing’. Onderdeel daarvan was óók een prominente aanwezigheid van het leger, als preventief middel tegen de ongeregeldheden die zich er, als gevolg van de sociale omstandigheden, regelmatig voordeden.
Omdat militairen ook moeten eten, werd in 1876 aan de Klarendaalsche Weg een ‘Militaire Bakkerij’ gebouwd (nr. 82). In de Gelderlander van 7 mei 2017 is daarover het volgende te lezen:
 
Bakker Johannes Cornelis Berendsen uit Aerdt bakte het  volkorenbrood dat bekend stond als kuch. Het meel kwam van de Klarendalse molen verderop. Later deed Defensie alles zelf in een eigen maalinrichting. Het verhaal gaat rond dat de molenaar van Klarendal na het verlies van zijn grote klant in diepe rouw wegzakte en de molen zwart liet schilderen.
Het markante hoofdgebouw van de bakkerij bestond uit een broodkamer, een graanzolder en twee zijvleugels die als woningen dienden voor een administrateur en een onderofficier. Iets verderop stond een ziekenboeg voor de paarden van de artillerie.
De Militaire Bakkerij raakte later in verval. In 1996 volgde een grondige verbouwing en restauratie om ruimte te scheppen voor een buurtwinkelcentrum met een passage rondom een druk bezocht filiaal van Albert Heijn.
 
Parc Vaccinogene
De meest intrigerende vermelding in de gebouwenlijst is toch wel het Parc Vaccinogene (nr. 85), aan de zuidzijde van de Walburgstraat. Het ging hier om eene instelling tot aankweeking en verkrijgbaar stelling van dierlijke koepokstof, zo blijkt uit een artikel in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde (nr. 33, 1877). Daarin wordt verslag gedaan van de oprigting van Rijkswege en de beginjaren van het eerste Parc Vaccinogène van Nederland, dat in 1873 in Utrecht zijn deuren opende.    
Volgens het artikel bestonden er vóór 1873 wel is waar reeds drie dergelijke inrigtingen, namelijk te Rotterdam, ’s Hage en Amsterdam, doch dit waren gedeeltelijk private, gedeeltelijk gemeente-instellingen, die, hoezeer met ijver werkende en zich meer en meer in ruimeren omvang met vrucht uitbreidende, toch niet in de behoeften van het geheele land konden voorzien en mogt dan ook het Rijk zich niet van deze afhankelijk maken.
 
Het ging hier om instellingen die volledig gericht waren op de strijd tegen de pokken. De Britse arts David Jenner had in 1796 ontdekt dat mensen tegen die levensbedreigende en zeer besmettelijke ziekte konden worden beschermd door ze in te enten met koepokstof. Die stof werd afgenomen bij runderen die besmet waren met de koepokken, een ook voor de mens besmettelijke, maar goedaardige runderziekte.
Jenner was degene die de termen vaccin en vaccineren introduceerde: ze zijn afgeleid van ‘vaccinus’, Latijn voor ‘van de koe’. 
 
Na Utrecht kregen ook veel andere steden een Parc Vaccinogène. Het waren instellingen die we ons nu niet meer voor kunnen stellen. In Utrecht ging het om een net en doelmatig gebouw, bestaande uit eene entrée, een  wachtkamer, eene kamer voor vaccinatiën en verblijf voor de geneeskundigen, een lokaal voor het vaccineren van de kalveren en verzamelen van stof en een stal tot berging van de kalveren. Dit ‘concept’, waarbij dus op één locatie zowel koepokstof werd afgenomen bij runderen als mensen en dieren werden gevaccineerd, zal ongetwijfeld ook zijn toegepast in de andere steden.
 
Een artikel in de Arnhemsche Courant van 26 februari 1890 vat het jaarverslag van het Arnhemse Parc Vaccinogène over 1889 samen. Het beeld is louter positief: Aan het bureau werden verricht: 991 vaccinatiën,  587 hervaccinatiën (…), alle met versche animale vaccine.  Verder werden aan 429 burgemeesters en geneeskundigen verstrekt: 1035 stellen glazen met versche animale vaccine voorzien. (…) De aan het park verkregen resultaten waren ook in het afgeloopen jaar zeer gunstig, terwijl de geneeskundigen buiten Arnhem, die stof uit het parc vaccinogène te Arnhem verkregen, steeds vol lof over de toegezonden vaccine waren. In het afgeloopen jaar is in de provincie Gelderland geen enkel geval van pokken voorgekomen, dan alleen te Ermelo bij een niet ingeënt 6-jarig meisje.
 
Casa Cara en Rusplaats
Helemaal in het noordwesten, ten zuiden van de gevangenis, zien we Casa Cara en Rusplaats. Eerstgenoemde was (is) een villa uit 1868 met een riante tuin. Bij een wisseling van eigenaar werd de naam veranderd in Casa Blanca. Mogelijk was dat in 1906 of kort daarna. In september en oktober van dat jaar werd de villa openbaar verkocht, wegens vertrek naar het buitenland, aldus de advertentie. De verkoop van het hecht gebouwde en keurig onderhouden Huis, voorzien van Gas en waterleiding, electrische Schelinrichting, zeer vele kasten en verdere gemakken (…),  met Koetshuis met Koetsiers- of Tuinmanswoning en flink ingerichten Stal voor 4 paarden (…), en de prachtig aangelegde Tuin welke geheel door de waterleiding kan worden besproeid, met vele fijne Vrucht- en Sierbomen en Struikgewassen (…). De tuin aan de oostzijde was volgens de beschrijving uitmuntend geschikt voor het bouwen van nog een villa. Van die bouwmogelijkheid is pas recent gebruik gemaakt: in 2022 verrees naast de oorspronkelijke villa een appartementencomplex.
 
De naam Rusplaats duidt niet op een buitenplaats die in het bezit was een Rus, maar is een foutje van de kaartmaker: bedoeld wordt Rustplaats. Dat was een landhuis dat in de negentiende eeuw bekend stond als ‘de Buitenplaats’.  Van circa 1885 tot 1889 exploiteerde de eigenaar van Musis Sacrum, Piet Verminnen, in het pand Hôtel garni “Rustplaats”. Daarna werd het overgenomen door de heer Van Asch die er Hotel Steijgerwalt van maakte, dat tot ongeveer 1910 floreerde. In 1912 kocht Mej. Anna Catharina Adriana Elisabeth Oolgaardt het pand voor 13.000 gulden. Sindsdien staat het pand bekend als het ‘Oolgaardthuis’, had het verschillende functies en werd het (na 1920) verschillende keren verbouwd en uitgebreid (klik hier voor uitgebreide informatie).
 
Lokaal inwendige zending
Terug naar het centrum. Op de hoek van de huidige Kromme elleboogsteeg en de Beeklaan zien we onder nr. 79 een ‘Lokaal Inwendige Zending’. Het betrof hier een gebouw van de zogenaamde ‘Inwendige zending’, een vorm van christelijke zending in de eigen omgeving waarbij evangelieverkondiging hand in hand gaat met zorg voor mensen in behoeftige omstandigheden. Het begrip wordt gebruikt in een protestantse context en is de tegenhanger van ‘uitwendige zending’, dat verwijst naar evangelieverkondiging onder de ongelovigen elders in de wereld of onder de joden.
 
Meinerswijk en de Praets
De enige verbinding tussen beide rivieroevers was een zogenaamde ‘schipbrug’. Dat was een brug die bestond uit een aantal kleine schepen op een rij, waar een brugdek overheen lag. Als een schip de brug wilde passeren, werd er een deel tussenuit gevaren. Dat was natuurlijk vrij omslachtig en met de toenemende drukte, zowel op de weg als op het water, werd de schipbrug meer en meer een onhandig obstakel. In 1899 lag er een plan om de brug te vervangen door een ‘hooge veerbrug’. Voor meer informatie dáárover en over de latere oeververbindingen: klik hier.
 
Al in 1603 lag op dezelfde plek een voorganger van de schipbrug. Bij het zuidelijke landhoofd was in de loop van de eeuwen een buurtschap ontstaan, de Praets. Hier begon de Grift, de in 1608 gegraven trekvaart naar Nijmegen. Het jaagpad daarlangs ontwikkelde zich tot een belangrijke verbindingsweg naar het zuiden. Vanaf 1909 was de Praets ook de begin- en eindhalte van de Betuwse Stoomtram.
Behalve ‘verkeersknooppunt’ was de Praets ook een plek waar Arnhemmers vertier zochten. Er waren horecagelegenheden en heel lang werd de Arnhemse kermis er gehouden (totdat de Burgemeester van Elst, waartoe de Praets behoorde, dat niet langer wilde). Op de kaart is ook een ‘rivierbad’ te zien.
 
Van oudsher vormde het gebied op de zuidelijke Rijnoever de Heerlijkheid Meinerswijk. In 1752 was de stad Arnhem daarvan eigenaar geworden. Het westelijk deel werd in 1826 verkocht aan G.L.K.H. van Ranzow, oud militair en toentertijd onder meer betaalmeester van de provincie gelderland. In 1844 verkocht Van Ranzow zijn bezittingen aan koning Willem II, die tot zijn dood in 1849 eigenaar bleef.
Het oostelijk deel van Meinerswijk werd in 1826 verkocht aan de Arnhemse advocaat en notaris Mr. I.N.W.A. Baron van Hugenpoth. Naast een bestaande uitspanning op de Praets liet Van Hugenpoth in 1930 een logement bouwen dat later bekend werd als ‘Hotel-Café de Praets’. Het pand staat er nog steeds is herbergt nu appartementen. Ook kocht Van Hugenpoth de oude herberg ‘De Wijnberg’. Uitgebreide informatie over Meinerswijk en de Praets is hier te vinden. 
 
Bedrijvigheid en transport
De kaart laat zien dat de bedrijvigheid zich eind negentiende eeuw nog voornamelijk op de noordoostelijke Rijnoever bevond. Ten zuidoosten van de stad zien we de gasfabriek (nr. 39), een houtzaagmolen en (met nr 84) de Fabriek van Becker en Buddingh.
Laatstgenoemde was een ‘fabriekzaak van natuurkundige werktuigen, balansen, bascules enz.’ aldus een advertentie in het Algemeen Handelsblad van 3 juli 1855. In die advertentie meldde C. Becker dat de  instrumentmakerij (die hij in 1842 was begonnen) ‘van heden af (is) overgegaan aan den heer J.J. Buddingh Jr., die haar geheel voor eigene Rekening op denzelven voet zal continueren’. Buddingh werkte al vele jaren bij Becker en was in januari 1855 vennoot geworden.
 
Stroomafwaarts, bij de schipbrug, lag een haven met een scheeptimmerwerf. Daar legden ook de  goederenstoomboten aan die voeren op Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, en de (passagiers)stoomboot naar Wageningen. Aan de Rijnkade zijn de aanlegsteigers te zien van diverse andere nationale en internationale scheepvaartdiensten, waaronder Stoomboot-Onderneming Concordia.
 
Concordia en ASM
Concordia was in 1877 opgericht door R.H. Haentjens die eerder, als directeur bij Van Gend & Loos in Arnhem, veel ervaring had opgedaan in de transportsector. Samen met zijn compagnon C.G. de Roos pakte hij de zaken groots aan. De onderneming groeide snel en het aantal schepen en trajecten nam flink toe. De bloeiperiode lag tussen 1888 en 1916.
Aanvankelijk had het bedrijf voor het onderhoud van de schepen een drijvende werkplaats aan de stadskant van de rivier. De groei van het bedrijf leidde ertoe dat men in 1889 ook de Arnhemsche Stoomsleephelling Maatschappij (ASM) oprichtte, die aan de overkant van de Rijn werd gevestigd, recht tegenover Concordia. Directeur van dit nieuwe bedrijf werd constructeur J.J. Prins, tot dat moment chef van de werkplaats van Concordia. In díe rol wist Prins, ondanks de primitieve middelen waarover hij beschikte, belangrijke verbeteringen aan te brengen in de aan hem toevertrouwde stoommachines. Dat leverde hem een zekere bekendheid op. Wellicht is dat de reden dat hij op de kaart ook als directeur vermeld wordt.  
Bij de start omvatte ASM een draaierij met bankwerkerij, een smederij, een haven, een sleephelling en een hijskraan, en bood het werk aan acht personeelsleden. De voornaamste activiteit was het ombouwen van stoommachines, Prins' specialisme.
Het bedrijf groeide snel en aan het eind van de negentiende eeuw werkten er ongeveer 80 mensen. Incidenteel werd er wel eens een scheepje gebouwd, maar pas na de eeuwwisseling ontwikkelde zich een echte werf voor schepen, baggermachines en zandzuigers. In 1909 werd een nieuwe haven aangelegd naast de oude aangelegd. Orders kwamen zowel uit het binnen- als het buitenland. In 1914 waren er ongeveer 225 mensen werkzaam.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog gingen veel zeeschepen verloren en kon de Nederlandse scheepsbouw profiteren van de neutrale status van Nederland. Ook ASM ging kleine zeeschepen bouwen en groeide door naar een personeelsbestand van 350 mensen. Na 1918 verminderde dat aantal eerst fors tot ca. 150, om daarna weer te groeien tot zo’n 250 eind jaren ’20. De wereldwijde economische crisis van de jaren ’30 leidde tot een personeelsbestand van 45 man en een werkweek van 32 uur in 1936. Voor de ontwikkeling van het bedrijf in en na de Tweede Wereldoorlog: klik hier.
 
Stoomzagerij en scheepstimmerwerf De Nijverheid
In 1851 werd de toen 25-jarige architect-timmerman Gerrit Thomas Coers eigenaar van de bezittingen van de erven van baron Hugenpoth op de zuidelijke Rijnoever. Hij was de zoon van Jacob Coers, die onder meer architect-aannemer was van Baron Van Heeckeren van Enghuizen voor de landgoederen Sonsbeek, Enghuizen en Beverwaard.
Gerrit Thomas begon direct ten zuidoosten van de schipbrug ‘Houtzagerij en scheepstimmerwerf de Praets’. Herberg ‘De Wijnberg’ werd gebruikt als kantoor en als huisvesting voor het ‘hogere personeel’ van de houtzagerij.
Aanvankelijk werden de boomstammen door 25 zogenaamde ‘kraanzagers’ handmatig tot planken en balken gezaagd. In 1866 vond een aanzienlijke modernisering en uitbreiding plaats: Coers kreeg vergunning voor het realiseren van een stoomhoutzagerij, een stoomtrasmolen, een uitbreiding van het scheepstimmerbedrijf, én de bouw van 40 arbeiderswoningen. Het bedrijf besloeg na de uitbreiding drie hectare en opereerde vanaf toen onder de naam ‘Stoomhoutzagerij en scheepstimmerbedrijf De Nijverheid’. Coers was op dat moment de grootste industrieel van Arnhem.

In 1869 breidde het bedrijf verder uit met een eigen gasfabriek met kolenbergplaats. De gasfabriek diende voor de verlichting van de woningen, de kantoren, de overige bedrijfsgebouwen en het hele bedrijfsterrein, zodat er ook bij donker buiten gewerkt kon worden.  
In 1878 werkten er zo’n 100 man bij het bedrijf. Er werd gewerkt van ’s ochtends zes tot ’s avonds acht uur. Na een grote brand in 1896, waarbij ook zeven arbeiderswoningen verloren gingen, werd wel de houtzagerij herbouwd, maar niet de scheepswerf. Reden daarvoor was dat de vraag zich steeds meer richtte op grotere ijzeren schepen in plaats van de kleinere houten schepen die bij Coers gebouwd werden.
In 1917 ging het bedrijf verder onder de naam ‘N.V. Houthandel v/h de firma G.T. Coers’. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd het geliquideerd, en werd de hele inboedel opgekocht door net Nederlandse leger.   
 
Bronnen:
Delpher.nl
Wikipedia
Gelderlander.nl
ntvg.nl
hoogstede.nl
geldersarchief.nl
stadsblokkenmeinerswijk.nl
 
 



Meehelpen om onze content ook in de toekomst gratis beschikbaar te houden? Doneer dan nu via deze knop!

 

 
Lees meer